maandag 26 december 2011

Verantwoording

De mensen kletsen maar wat raak. Iets van alle tijden.
Tegenwoordig treffen we dat vooral aan op Faceboek, Twitter en dergelijke. Ik ben op deze podia passief aanwezig: ik houd me verre van de daar gebezigde, vluchtige prietpraat.
Fotografie, observeren en signaleren, muziek en een en ander op papier zetten, die dingen houden me bezig. Daartoe dit blog. De tijd zal me daartoe niet dwingen: onregelmatig laat ik hier van me horen en zien.
De blogs van 14 december 2011 vragen om een toelichting.
In een of ander tijdschrift trof ik een klein fotootje aan, genomen vanuit een fraai perspectief. Over dit straattafereel heb ik mijn gedachten wat laten gaan in Parijs, herfst 1959.
Nejdek maakte ik tijdens onze voorjaarsvakantie 2011 in ons geliefde Tsjechië. Het is een sober beeld dat herinnert aan de normalisering, eind jaren ‘60. Deze foto maakt deel uit van een wat deprimerend drieluikje. De twee andere zwart-wit opnames volgen later, voorzien van commentaar.




Tot slot.

Rond deze tijd van het jaar laat de tekst op bovenstaand kerstkaartje niets te wensen over.


Voilá.








woensdag 14 december 2011

Nejdek, Tsjechië


 Nejdek, mei 2011.

Een wat mistroostige straat, grauw en groezelig, een straat die wat rommelig naar beneden hobbelt en met een midden dat niet in het midden ligt. Trottoir en wegdek gaan met alle gemak in elkaar over: de ingegraven trottoirbanden hebben eigenlijk geen functie: ze markeren een soort stoep die aan het einde van de donkere gevelrij oplost in het voor autoverkeer bestemde wegdek.

Zinloos allemaal.

Aan de gevel van de slordig gemetselde muur is een pijpleiding aangebracht. Deze komt om de hoek kijken bij een laag aanbouwsel dat is versterkt met twee steunberen. Die vragen naar het waarom van deze specifieke, zware bouwkundige constructie. Onduidelijk. Hoe dan ook: hierop rust de pijpleiding die er ter plekke twee subtiele knikjes maakt. Tot het moment dat deze pijp zich op het trottoir vleit heeft deze een extra, royale mantel; weliswaar niet overal mooi sluitend, maar goed, dat maakt kennelijk allemaal niet uit. Om de paar meter zien we verticale buizen die aansluiten op een ondergronds afvoersysteem. Alle hebben nut.

Intrigerend zijn het ingemetselde, ovalen rooster en het zwarte nisje die we rechts in de onderbouw aantreffen.

Goed beschouwd, dan is die donkere, sombere gevel eigenlijk niet eens zo lelijk: het stevige fundament bestaat uit ruw natuursteen, daarop een wat slordig gemetselde bakstenen muur, die met zijn wat lichtere en wat donkere, rechthoekige plekken een intrigerend industrieel verleden verraadt. Hoe dan ook, kijken we van rechts naar links, dan zien we wat smalle rechthoekige kozijnen, die verderop mooi rond, wat Romaans worden afgetopt. Toen de zaken goed liepen en toen er dus moest worden uitgebreid, toen zal dit gedeelte er met meer architectonische finesse aan toegevoegd zijn. Later werd daar het eerdergenoemde, klein schuurtje met plaatstaal dak klakkeloos tegenaan geplakt.

In het verlengde van de muur zien we prominent de flat waar de arbeiders en hun gezin zijn gehuisvest. Ook in het socialistisch systeem woonde de een comfortabeler dan de ander: iedereen was gelijk, maar de een was wat meer gelijk dan de ander. De huurprijzen waren er dan ook naar. Huurders van de appartementen met balkon betaalden aanzienlijk meer dan degenen die zich deze luxe niet konden permitteren, om over die vier penthouses maar te zwijgen.

Aan de linkerzijde van de straat staan vuilnisemmers. Vol of leeg, dat doet er niet toe: ze staan er altijd maar weer. Daarboven hangt losjes de bedrading van de elektriciteit. Deze had voor elk perceel een aftakking. Wanneer deze infrastructuur bovengronds is aangebracht, dan is het onderhoud ervan allemaal technisch toegankelijker, dus eenvoudiger en goedkoper, dan wanneer je een en ander onder de grond aanbrengt. Een simpel, praktisch uitgangspunt.

Soit.

Op de achtergrond zien we de Bohemen, althans wat kruinen van bomen ervan. Tussen fabriek en flat gaat een boom zijn eigen weg. 

Dat belooft wat!




Parijs 1959





Het echte Parijs, dat is het leven in de straten die in de gebruikelijke reisgidsen er niet toe doen en daarin er nogal bekaaid vanaf komen. Een anonieme straat met eenrichtingsverkeer als deze bijvoorbeeld.
Langs het zwarte, geasfalteerde, brede trottoir staan achteloos een Peugeot 203 en een 403 geparkeerd. Het is geen gewone 203: het dak vertoont naar de achterzijde nagenoeg geen bolling: dan hebben we te maken met een familiale. De 403 heeft een antenne op het dak. Dit duidt op luxe, wat autoradio’s destijds waren.
Goed.

De straat is fraai aangelegd: de azuurblauwe klinkers zijn geglazuurd en liggen in een duizelingwekkend, hallucinerend patroon van in elkaar overlopende cirkels. Een dergelijk beeld zou zeven jaar later psychedelisch worden genoemd. Hoe mooi ambachtelijk een en ander ook is aangelegd, uiteindelijk gaat het om datgene waar een straat toe dient: je parkeert er je auto, doet hier en daar de boodschappen en je vervolgt je weg: de straat als gebruiksartikel.

Waar deze straat over het algemeen helder en blauw oogt, is deze tussen beide Peugeots morsig en zwart: we zien een breed, donker spoor van roet, dat altijd maar weer de uitlaat uitdwarrelt.

Langs de rand van de straat treffen we gelekte olie uit carter en versnellingsbak van auto’s aan die in de loop der tijd deze winkelstraat hebben aangedaan. De auto lekt vooral olie wanneer de motor op bedrijfstemperatuur is. Dat is deze dan ook altijd wanneer langs het trottoir wordt geparkeerd. Je komt immers aanrijden, de viscositeit is dan dun, dus dan lekt dat lekker.

Geglazuurde klinkers zijn niet poreus omdat bij het glazuren ervan deze worden dichtgesmeerd met een laagje hard glas. Vloeistof doorlaten, dat gaat dus niet. Lekkende olie zoekt zich dan een weg naar de voegen. Na verloop van tijd zijn deze natuurlijk ook verzadigd. Het houdt een keer op. Dan stroopt de olie langzaam naar het laagste punt van de straat. Dit geknoei verklaart de kleur van de linkerzijde van de straat. Tegen de stoeprand zien we trouwens wel weer de heldere kleur van de blauwe klinkers. De vervuiling vindt duidelijk plaats binnen de gemiddelde wielbasis.
Door wetgeving hieromtrent vanuit Brussel kom je dit soort zaken tegenwoordig praktisch nergens meer tegen.

Iemand die even tussen beide Peugeots parkeerde en wachtte, op wat dan ook, smeet achteloos het restant van een banaan uit het raampje: de schil ligt nog in de goot ter hoogte van het linker voorportier. Net niet op het trottoir. Maar goed ook, want anders was de kans groot dat de dame-in-blauw er zeker niet zo fier, kordaat en parmantig er zou hebben bijgelopen als dat ze nu doet! De heer met hoed mag zich, wat die bananenschil betreft, misschien ook wel stilletjes gelukkig prijzen! Deze heer met hoed en jas en tas sloft over het pikzwarte trottoir. Hij sjokt zijn gebruikelijke route. Vandaag even naar ‘MING’. Wanneer een andere winkel zijn bestemming zou zijn geweest dan zou hij niet rechtstreeks op de gammele uitstalling aflopen: hij draait immers zo rechts de winkel in. Dat is duidelijk.

MING’ doet in Aziatische producten. Haar oriëntaalse nering is geklemd tussen twee mooie hardhouten portalen die beide zijn voorzien van dezelfde tegeltjes en brede dorpels. Waarschijnlijk is het een groot pand, waar beide entrees ooit deel van hebben gemaakt en dat is verknipt tot wat we hier aantreffen: twee gevels maar liefst. Met beide entrees zou Freud zeker wel raad geweten hebben.
Hoe dan ook, waar zouden deze toe leiden? Waarschijnlijk naar een cour waaraan zich een royaal appartementencomplex bevindt. Huisvesting in Parijs onttrekt zich nogal eens aan het zicht.

MING’ is een Aziatisch groentewinkeltje. Destijds in Frankrijk geen bijzonder iets.
Vietnam maakte ooit deel van het Frans-Indochinese koloniale rijk. Vanaf 1946 was het in een koloniale oorlog met de Franse overheerser verwikkeld. De uiteindelijke overwinning van de communisten in 1954 bracht nogal wat migratie met zich mee. Veel Vietnamesen ontvluchtten hun land en zochten hun heil in Europa. Om te voorzien in hun levensonderhoud begon men er eethuisjes en winkeltjes in koloniale comestibles.
MING’, de verse waren staan uitgestald op een gammele constructie van lege kratjes en een baal rijst. De boven de producten uitgerolde luifel beschermt ze tegen de zon. Maar goed, vandaag zal dat niet zo’n vaart lopen met die zon. Het weer belooft weinig goeds! Het is vroeg in de morgen: uit de kratjes met de uiteenlopende, kleurige vruchten en groentes is nog niets verkocht. En het café rechts heeft haar inklapbare schuifpui niet eens opengerold, laat staan dat er op het trottoir een klein terrasje uitnodigend is neergezet. Le patron ziet er kennelijk voorlopig van af. Uit de kleding van de dames en de heer blijkt ook dat men niet rekent op een zonnige dag. Het gesloten schuifdak van de 403 geeft, wat dat betreft, te denken! Maar toch, de fotograaf lijkt de zon in zijn rug te hebben. De zon overbelicht alle heldere vlakken die we op de foto aantreffen: het draagtasje van meneer, de map onder de arm van de dame-in-blauw, de luifel van ‘La Main Enchantée’, haar etalage en het chroomwerk van beide Peugeots.

De dames die achteloos en voortvarend voorbij lopen aan het lampenwinkeltje ‘La Main Enchantée’, ontgaan kennelijk Pinocchio, die strak in een prominent hoekje van de etalage de voorbijgangers observeert. In hun kleurige, wollen mantelpakjes doen de dames wat stijfjes aan, maar in de coupe zien we een geslaagde imitatie van de jonge, snelle couturier Yves Saint Laurent. Het grote putdeksel waarop twee van hen op dat moment lopen doet echter weer veel afbreuk aan dit modieuze tijdsbeeld.
Maar goed, uiteindelijk is het een gewone, doordeweekse dag.

De fotograaf geeft ons vanuit zijn ingenomen perspectief een mooi kijkje in én op de geparkeerde Peugeots. Beide hebben een heldere, stoffen bekleding, de 203 een ivoorkleurig stuur. Destijds werden Peugeots eigenlijk standaard met een licht gekleurd tableau-de-bord geleverd. Op het dak van de 203 is -met een mooi Frans woord- een impériale gemonteerd, een galerie, zoals de Fransen dit zelf noemen. Het lijkt alsof de koplampen van de 203 nog branden en dat deze het stukje achterbumper van de 403 beschijnen. Maar dat lijkt maar zo. De werkelijkheid is immers anders. Franse auto’s hadden destijds immers - wettelijk verplicht- gele koplampen. Ook wanneer deze niet brandden, kon je goed zien dat er gele in zaten. Zat er geen gele verlichting in, dan was het glas wit.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden autobezitters in Frankrijk verplicht om met gele koplampen te rijden: iedere auto die deze niet voerde was minstens geen Frans ingezetene. Middels de kleur van koplampen van auto’s kreeg men de vijand, de Duitse bezetter, duidelijk in het vizier. Toen deze idiote verplichting in 1999 werd opgeheven vervingen de Fransen onmiddellijk massaal hun gele lampen voor het Europese witte: een kapitaalvernietiging van de bovenste plank.

Overigens reageerden Fransen voordien fel op tegemoetkomend verkeer met witte koplampen: ze hadden er een gloeiende hekel aan. Hun ogen waren dat zachte, gele, rustige licht gewend. Het witte licht van de étrangers was in hun ogen hard, kil en fel. Daar werd dan ook altijd geïrriteerd en lichtknipperend op gereageerd. Spreekwoordelijk: onbekend maakt onbemind. Wordt de knop omgedraaid, dan is hetzelfde fenomeen ineens de eigen dagelijkse werkelijkheid. Dat bleek, zoals gezegd.

Wanneer tegenwoordig een auto met dat warme, volle, gele licht, je tegemoet komt, dan is het een véhicule-de-collection en wel een van Franse makelij. Een Peugeot 203 of 403 bijvoorbeeld.

Enfin: Paris, herfst 1959, een willekeurige morgen, een willekeurige straat.

Wat dat allemaal wel niet met zich meebrengt.