vrijdag 26 juli 2013

Calore

We zijn in Balestrate, Sicilië, iets ten westen van Palermo en gelegen aan de zinderende, azuurblauwe Mar Tirreno. Een smorende en lome hitte slaat er dagelijks genadeloos toe. Voor sommigen is deze calore zwaar te verdragen.

Welk weer dan ook, het kent geen mededogen. 

Het zweet gutst van het lichaam. Alles is klam en plakt. Maar de bewoners kennen hun pappenheimers.

Het wordt vanzelf avond, een avond zoals iedere zomerse dag. 

Op een kruispunt in het dorp heeft de zilte zeewind vrij spel en draait er waaiend en in flarden alle kanten op. Het is een frisse bries die weldadig verkwikt en korte metten maakt met de smorende temperatuur.

Slechts gekleed in korte broek en op luchtig schoeisel kies je de juiste positie.



Voor anderen voldoet een stoel, een stoep en een grote dosis loze ledigheid.



Paese che vai, usanza che trovi. ’s Lands wijs, ’s lands eer. 

Dat werd me hier al snel duidelijk.










woensdag 3 juli 2013

Caillebotte


Het Gemeentemuseum van Den Haag exposeerde onlangs een indrukwekkend overzicht van het werk van de Franse impressionist Gustave Caillebotte (1848-1894). Ik bezocht het medio mei. Naast bezoek aan genoemde expositie was het ook mijn eerste kennismaking met het museum zelf, een ontwerp van Berlage, waarin hij hier en daar architectonisch niet voor de rationalistische, strakke, hoekige stijl van Dudok onderdoet.

Caillebotte is een obscure naam die ontbreekt in het traditionele kwartet impressionisten Manet, Monet, Degas, Renoir, vier namen die, genoemd in deze volgorde, een compact gedicht met pregnant binnenrijm oplevert. Dichterlijk weliswaar niet, toch hoort Caillebotte artistiek gezien wel degelijk in dit rijtje thuis. 

Zijn minst onbekende werk is Les Raboteurs de Parquet (1875). We zien een drietal mannen met ontbloot, zwetend bovenlijf de bovenste laag van een parketvloer schrapen. Het was een zwaar ambacht, dat niet zo gauw kunstzinnig tot de verbeelding sprak. Caillebotte wist er desondanks iets heel moois van te maken: een vreemd perspectief en kadrering en een fijne detaillering, zoals een deel van het sierlijk, gietijzeren hekwerk van het Frans balconnetje.


Met die vloer zijn de mannen voorlopig nog wel even bezig. De fles rouge rechts maakt het allemaal minder onplezierig.



Caillebotte was een telg uit een gefortuneerde bankiersfamilie. Voor hem was er geen enkele financiële belemmering om destijds in Parijs de peperdure lécole des beaux arts te doorlopen. Deze kunstacademie inspireerde hem tot het maken van voor die tijd modern, spraakmakend en opmerkelijk werk. Met een fotografische blik schilderde hij gedetailleerd de planologische ontwikkelingen die prefect Haussmann in de tweede helft van de 19e eeuw Parijs spectaculair deed veranderen van een groezelige, bedompte middeleeuwse stad naar die, welke tegenwoordig infrastructureel er in grote lijnen nog steeds bij ligt: modern, statig, elegant en royaal.

Het impressionistisch werk van Caillebotte was anders dan dat van zijn collega’s. Bijzonder aan zijn werk is de achteloze kadrering, het verrassend perspectief en de trivialiteit van het onderwerp. Snapshots, dat zijn het eigenlijk. Les Raboteurs du Parquet, zoals hierboven afgebeeld, is illustratief.


Caillebotte keek naar zijn onderwerp vanuit de moderne, fotografische techniek. Het schilderij Un réfuge, Boulevard Haussmann (1880) was voor die tijd de weergave van een loos tafereel.



Hoe haal je het in je hoofd een vluchtheuvel te schilderen waarop mensen ieder zijns weegs en kris kras langs elkaar lopen. En dat dan vanaf een kamer op vier hoog waargenomen. Het doet wat voyeuristisch aan. Het is een manier van kijken naar en weergeven van de dagelijkse gang van zaken, die enkele decennia later het werk van de Amerikaan Edward Hopper zou kenmerken. Hij verbleef enkele jaren in Parijs. Hij stak er veel op, vooral van Caillebotte. Een andere penseel, een andere toets, maar toch. Vlakverdeling, lichtinval en thematiek: hun werk komt sterk overeen. Night Shadows, een potloodtekening van Hopper (1921) zou, met enige fantasie, gemaakt kunnen zijn vanuit dezelfde kamer als die waar Caillebotte die vluchtheuvel schilderde.
Het werk van Caillebotte bleef decennia onbekend, volstrekt onbekend zelfs. Dit laat zich eenvoudig verklaren door het feit dat hij financieel absoluut niet afhankelijk was van de verkoop van zijn schilderijen. Hij liet zijn oren niet hangen naar de commercie. Zijn thematiek week dan ook nogal af van die van zijn tijdgenoten. Het was amateurisme in de juiste zin van het woord. In de loop der jaren belandde zijn omvangrijk oeuvre op stoffige zolders, in bedompte depots en bij de weinige collectioneurs die hem destijds op waarde wisten te schatten.

Bij zijn vriend Monet was dit andere koek. Monet was een armlastige broodschilder voor wie Caillebotte belangeloos als impresario en manager optrad. Een mecenas. Hij bewaakte zijn financiën, kocht zijn werk op en zette dit in uiteenlopende kunstwinkels in de verkoop. Daarmee was de kunstgalerie geboren. Bij de dood van Monet legateerde Caillebotte zijn onverkochte werk aan de Franse staat. Dit vormde het uitgangspunt voor de vermaarde, impressionistische collectie van het Musée d’Orsay in Parijs.

Na het bezoek aan het Haags Gemeentemuseum en goed en wel in de tram naar Den Haag Centraal attendeerde een ingeblikte stem me er op dat bij de volgende halte onder meer het Panorama Mesdag zich aandiende. Een verrassende mededeling! Die gelegenheid liet ik me niet ontnemen en ik stapte dan ook bij die volgende halte uit. Al gauw bevond ik me in die wonderlijke cilinder waarin het Panorama Mesdag zich bevindt.

Panorama Mesdag (1881) is een enorm schilderij, 14 meter hoog en 120 meter breed, dat in het rond de Noordzee, de duinen, het strand en het vissersdorp Scheveningen van destijds heel verfijnd weergeeft. Het was een mooie, zonnige dag en dit zag je helder en warm terug op het geschilderd panorama: dit maakt immers gebruik van het natuurlijk licht, dat van boven binnenvalt. 

Een detail.





Het verleidde me tot een kijkje in het Scheveningen van nu. Met de tram de andere kant maar weer op.

Scheveningen.

De schrik zat er al gauw in: het ooit zo imposante, elegante Kurhaus was vrijwel onvindbaar. Projectontwikkelaars hebben de dure vierkante meters er rondom volgeplempt met bouwsels, die allesbehalve voldoen aan de minste kwalificatie architectuur: zinloze winkelpanden, treurige gokhallen, en gevels van eetgelegenheden, die het in foeilelijke schreeuwerigheid niet voor elkaar onderdoen. Plat, ordinair, gribus en volks. Het kon allemaal niet op.

Heel even waag ik me aan lichtvoetige poëzie:

          En De Pier
          ooit zo mooi
          modern beton
          stond er zo verrot 
          en troostloos bij.

De architectuur van Huig Maaskant en de idylle van Panorama Mesdag, die waren binnen twee uur waardeloos verkwanseld door de geur van frites, gepaneerde, gebakken vis en de meedogenloze confrontatie met hetgeen planologisch straffeloos blijkt te mogen worden aangericht.

Het hazenpad, dat was de enige uitweg.

Eerder die dag, wachtend op de tram, om de hoek van het Haags Museum, ontging het eetcafé Statenplein aan de overzijde van de halte me allerminst. Het was er een van dertien in een dozijn. Vertrouwd Hollands. 

Het bevond zich op een vluchtheuvel. Het moest zo zijn.

Een meneer deed zich er tegoed aan een bord patat en een blikje Coca Cola. Wat hem wellicht ontging - hij zat er met de rug naar toe - was het feit dat de exploitant zijn gasten niet alleen de spijskaart voorlegt, maar hen ook attendeert op Caillebotte. Een affiche in oblong waarop een detail van de voorstudie van Pont de L’Europe, met daarop prominent de zware stalen constructie van de brug, sierde de entree van de snackbar.



Aan zijn eigen werk besteedde Caillebotte geen enkele publiciteit.

Eetcafé Het Statenplein wist er wel raad mee.