Het
Gemeentemuseum van Den Haag exposeerde onlangs een indrukwekkend overzicht van
het werk van de Franse impressionist Gustave
Caillebotte (1848-1894). Ik bezocht het medio mei. Naast bezoek aan
genoemde expositie was het ook mijn eerste kennismaking met het museum zelf,
een ontwerp van Berlage, waarin hij hier
en daar architectonisch niet voor de rationalistische, strakke, hoekige stijl van
Dudok onderdoet.
Caillebotte is
een obscure naam die ontbreekt in het traditionele kwartet impressionisten Manet, Monet, Degas, Renoir, vier namen
die, genoemd in deze volgorde, een compact gedicht met pregnant binnenrijm
oplevert. Dichterlijk weliswaar niet, toch hoort Caillebotte artistiek gezien wel degelijk in dit
rijtje thuis.
Zijn minst onbekende werk is Les
Raboteurs de Parquet (1875). We zien een drietal mannen met ontbloot,
zwetend bovenlijf de bovenste laag van een parketvloer schrapen. Het was een zwaar ambacht, dat niet zo gauw kunstzinnig tot de verbeelding sprak. Caillebotte wist er desondanks iets heel moois van te maken: een vreemd perspectief en kadrering en een fijne detaillering, zoals een deel van het sierlijk, gietijzeren hekwerk van het Frans balconnetje.
Met die vloer zijn de mannen voorlopig nog wel even bezig. De fles rouge rechts maakt het allemaal minder onplezierig.
Caillebotte was een telg uit een gefortuneerde bankiersfamilie.
Voor hem was er geen enkele financiële belemmering om destijds in Parijs de peperdure
l’école
des beaux arts te doorlopen. Deze kunstacademie inspireerde hem tot het
maken van voor die tijd modern, spraakmakend en opmerkelijk werk. Met een
fotografische blik schilderde hij gedetailleerd de planologische ontwikkelingen
die prefect Haussmann in de tweede
helft van de 19e eeuw Parijs spectaculair deed veranderen van een groezelige,
bedompte middeleeuwse stad naar die, welke tegenwoordig infrastructureel er in
grote lijnen nog steeds bij ligt: modern, statig, elegant en royaal.
Het impressionistisch
werk van Caillebotte was anders dan
dat van zijn collega’s. Bijzonder aan zijn werk is de achteloze kadrering, het verrassend perspectief en de
trivialiteit van het onderwerp. Snapshots,
dat zijn het eigenlijk. Les Raboteurs du Parquet, zoals hierboven afgebeeld, is illustratief.
Caillebotte
keek naar zijn onderwerp vanuit de moderne, fotografische techniek. Het
schilderij Un réfuge, Boulevard Haussmann
(1880) was voor die tijd de weergave van een loos tafereel.
Hoe haal je
het in je hoofd een vluchtheuvel te schilderen waarop mensen ieder zijns weegs
en kris kras langs elkaar lopen. En dat dan vanaf een kamer op vier hoog
waargenomen. Het doet wat voyeuristisch aan. Het is een manier van kijken naar
en weergeven van de dagelijkse gang van zaken, die enkele decennia later het
werk van de Amerikaan Edward Hopper zou
kenmerken. Hij verbleef enkele jaren in Parijs. Hij stak er veel op, vooral van
Caillebotte. Een andere penseel, een
andere toets, maar toch. Vlakverdeling, lichtinval en thematiek: hun werk komt
sterk overeen. Night Shadows, een
potloodtekening van Hopper (1921) zou, met enige fantasie, gemaakt kunnen zijn vanuit dezelfde kamer als die waar Caillebotte die vluchtheuvel schilderde.
Het werk van
Caillebotte bleef decennia onbekend,
volstrekt onbekend zelfs. Dit laat zich eenvoudig verklaren door het feit dat
hij financieel absoluut niet afhankelijk was van de verkoop van zijn schilderijen.
Hij liet zijn oren niet hangen naar de commercie. Zijn thematiek week dan ook
nogal af van die van zijn tijdgenoten. Het
was amateurisme in de juiste zin van
het woord. In de loop der jaren belandde zijn omvangrijk oeuvre op stoffige
zolders, in bedompte depots en bij de weinige collectioneurs die hem destijds op waarde wisten te
schatten.
Bij zijn
vriend Monet was dit andere koek. Monet was een armlastige broodschilder voor
wie Caillebotte belangeloos als impresario
en manager optrad. Een mecenas. Hij bewaakte zijn financiën, kocht zijn werk op
en zette dit in uiteenlopende kunstwinkels in de verkoop. Daarmee was de kunstgalerie geboren. Bij de dood van Monet legateerde Caillebotte zijn onverkochte werk aan de Franse staat. Dit vormde
het uitgangspunt voor de vermaarde, impressionistische collectie van het Musée d’Orsay in Parijs.
Na het
bezoek aan het Haags Gemeentemuseum en goed en wel in de tram naar Den Haag
Centraal attendeerde een ingeblikte stem me er op dat bij de volgende
halte onder meer het Panorama Mesdag zich
aandiende. Een verrassende
mededeling! Die gelegenheid liet ik me niet ontnemen en ik stapte dan ook bij
die volgende halte uit. Al gauw bevond ik me in die wonderlijke cilinder waarin
het Panorama Mesdag zich bevindt.
Panorama Mesdag (1881) is een enorm schilderij, 14
meter hoog en 120 meter breed, dat in het rond de Noordzee, de duinen, het
strand en het vissersdorp Scheveningen van destijds heel verfijnd weergeeft. Het
was een mooie, zonnige dag en dit zag je helder en warm terug op het
geschilderd panorama: dit maakt immers gebruik van het natuurlijk licht, dat
van boven binnenvalt.
Een detail.
Het verleidde
me tot een kijkje in het Scheveningen van nu. Met de tram de
andere kant maar weer op.
Scheveningen.
De schrik zat
er al gauw in: het ooit zo imposante, elegante Kurhaus was vrijwel onvindbaar.
Projectontwikkelaars hebben de dure vierkante meters er rondom volgeplempt met bouwsels,
die allesbehalve voldoen aan de minste kwalificatie architectuur: zinloze winkelpanden, treurige gokhallen, en gevels van
eetgelegenheden, die het in foeilelijke schreeuwerigheid niet voor elkaar
onderdoen. Plat, ordinair, gribus en volks. Het kon allemaal niet op.
Heel even waag ik me aan lichtvoetige poëzie:
En De Pier
ooit zo mooi
modern beton
stond er zo verrot
en troostloos bij.
De architectuur van Huig Maaskant en de idylle
van Panorama Mesdag, die waren binnen twee
uur waardeloos verkwanseld door de geur van frites, gepaneerde, gebakken vis en
de meedogenloze confrontatie met hetgeen planologisch straffeloos blijkt te mogen worden aangericht.
Het
hazenpad, dat was de enige uitweg.
Eerder die
dag, wachtend op de tram, om de hoek van het Haags Museum, ontging het eetcafé Statenplein aan de overzijde van de halte me allerminst. Het was er een van
dertien in een dozijn. Vertrouwd Hollands.
Het bevond zich op een vluchtheuvel. Het moest zo zijn.
Een meneer
deed zich er tegoed aan een bord patat en een blikje Coca Cola. Wat hem wellicht
ontging - hij zat er met de rug naar toe - was het feit dat de exploitant zijn gasten niet alleen de spijskaart
voorlegt, maar hen ook attendeert op Caillebotte.
Een affiche in oblong waarop een detail van de voorstudie van Pont de L’Europe, met daarop prominent de zware stalen constructie van de brug, sierde de entree van de snackbar.
Aan zijn eigen werk besteedde Caillebotte geen enkele publiciteit.
Eetcafé Het Statenplein wist er wel raad mee.