Vorige zomer verbleven we op Sicilië, het Italiaans eiland dat cartografisch door de laars achteloos wordt wegschopt. Misschien
wel omdat het Italiaanse vasteland van mening is dat het een ander Italië is dan
het eigen. Maar een behandeling als deze verdient het eiland allerminst. Sicilië is verrassend Italië. Het heeft ongeveer de grootte en ook de
geometrie van België. Daarmee houdt iedere vergelijking op. Met deze
constatering is duidelijk dat we het hier niet over het formaat van een willekeurig
Waddeneiland hebben.
Eerst de fiere tricolore.
Ik zocht naar een historische verklaring voor de kleurstelling
van de Italiaanse vlag. Deze trof ik nergens. Onbenullig bezien, dan hebben we
van doen met de kleur van basilicum, van mozzarella en die van tomaat. Het zijn
de basisingrediënten van de Italiaanse volkskeuken.
Een treinreis vanaf Groningen plus een taxi vanaf Hoogeveen brachten
ons te nauwer nood op Schiphol, van waar de vlucht met Alitalia via Milano Linate ons op Falcone
e Borsellino in Palermo bracht. Over deze enerverende reis berichtte ik op
23 februari jl.
Namen van luchthavens verwijzen vaak naar de plek waar deze is
gelegen. Die van Palermo niet: deze is vernoemd naar twee onderzoeksrechters
die zich in de jaren ‘80 en ’90 vastbeten in dossiers van de mafia. Beiden riepen daarmee liquidatie door de Cosa Nostra over zich af. Dat geschiedde prompt. De naam van de luchthaven is een waardige hommage aan deze beide crime-fighters. De
autoriteiten geven met deze naamgeving ieder die het eiland via deze luchthaven
bezoekt glashelder te kennen afstand te nemen van de nog steeds bestaande,
maffiose praktijken.
Bienvenuto.
Een taxichauffeur die een ieder zich zou wensen bracht ons naar
Via Duca d’Aosta 121 in Balestrate, ons vakantieadres. Het is een
woning op de begane grond in het centrum van het kleine plaatsje aan de MarTirreno, ongeveer 40 km ten westen
van Palermo. Gegarandeerd gevrijwaard van toeristen. Misschien dat het
ontbreken aan historisch sprekend spektakel van Balestrate dat verklaart. Desondanks doet een en ander niets af aan
de warme gemoedelijkheid ervan. Het is een volks dorp met een strak, haaks
stratenpatroon.
Het is een eeuwenoud, zeer overzichtelijk principe bij ruimtelijke
ordening. Zie de straten van Pompeii. Het heeft zijn
klimatologische reden: als de geografische ligging je voortdurend met een
meedogenloze zon op de huid zit, dan bouw je huizen in elkaars
schaduw. Dan ben je grotendeels van de zon af. Dit levert smalle, saaie straatpatronen
op.
Onze woning, circa 15 meter diep, had de entree aan genoemde straat en de
achterzijde aan de straat die daar parallel aan liep. Een bijzonder gegeven. Deze
straten zijn alle van zuid naar noord erg steil. Het lokale gemotoriseerd verkeer
maakt er handig gebruik van: van boven naar beneden verkiest men te freewheelen: auto’s, scooters en
brommers rollen, met uitgeschakelde motor als vanzelf naar beneden. Men zal
denken dat hen dit op jaarbasis een flinke grijpstuiver oplevert, maar dit
veronderstelde voordeel gaat teniet door eerst met volle kracht naar boven te
kachelen. Dat vraagt meer brandstof dan je lief is. Misschien wel meer lood dan
oud ijzer.
Bij het design in 1957 van de oorspronkelijke Fiat 500 werd de breedte ervan afgestemd op de
smalle steegjes en straatjes die het centrum van oude Italiaanse steden kenmerken.
Deze moesten en zouden hoe dan ook met een auto begaanbaar zijn. Vandaar de
schaal van dit rugzakje.
Wandelend door het historisch centrum van Palermo ontgingen me deze twee niet, zorgvuldig opgeborgen in een stoffige, rommelige openstaande schuur.
Voor echte vuilniswagens, daarvoor zijn de straatjes in Balestrate veel te smal. Het huisvuil wordt
dan ook dagelijks door een compact, open wagentje opgehaald. De bewoners verpakken
dit in plastic boodschappentasjes. Deze worden altijd aan iets - wat dan ook -boven de grond opgehangen. Katten, ratten en honden, die moet je niet
tot een en ander verleiden.
Een illustratie:
De wapperende Italiaanse vlag aan het begin van dit verhaal is overigens een fotografisch detail van de drie plastic tasjes, die men op het
laatste plaatje rechtsonder aantreft.
Fraai toeval.
Een haaks stratenpatroon zoals geschetst brengt met zich mee
dat je zonder een meter meer te lopen, vanaf ons huis in de Via Duca d’Aosta naar het centrum van Ballestrate
- hooguit een afstand van anderhalve kilometer - kunt kiezen uit 1168 wandelvarianten.
Plus 1168 manieren weer terug naar huis. Zo saai misschien het dorp, zo
verrassend het kan zijn!
Hoe meer straathoeken, hoe meer geclaxonneer. Hier kan men
er dan ook wat van. Motorisch verkeer brengt dagelijks een onophoudelijke
herrie met zich mee. Ingeblikte, digitale, als rustgevend bedoelde krekelgeluiden
die de wachttijd voor voetgangers bij zebra’s aangeven tot het moment waarop ze
veilig (?) kunnen oversteken, verstommen domweg in de herrie van auto’s en het mechanisch
geknetter van brommers, scooters en motoren.
In de plaatselijke economie speelt ambulante handel een
belangrijke rol. Van ‘s morgens vroeg tot laat in de avond struint men met
kleine pick-uptrucks, bestelwagentjes en ijzeren
honden de straten systematisch af met aantrekkelijke koopwaar: meloenen, ijsco’s,
keukenstoelen, groente en fruit, matrassen, dameskleding, tuinmeubels,
aardappelen, lingerie, uien en verse vis.
Het kan allemaal niet op. Een en ander
gaat gepaard met warme aanbevelingen via de megafoon die de chauffeur als de
beste beheerst. Als je de taal niet kent, dan veronderstel je een catastrofe
die de stad op wel héél korte termijn te wachten staat: wegwezen is je geraden!
Dit soort straatgeluiden deden me denken aan het opgewonden radioverslag
van het bezoek van Hitler aan het Rome
van Mussolini, dat we in de film Una Giornate Particolare (Ettore Scola, 1977) sonoor en onafgebroken
op de achtergrond horen. Een huissloof en een nicht laten deze historische ontmoeting
tussen een fascist en een nazi voor wat het is en vinden op dat moment méér dan
troost bij elkaar. (Het waren misschien wel de beste rollen ooit van La Loren en Mastroianni.)
Straat- en achtergrondgeluiden, ze zijn er dagelijks, altijd maar weer.
Een willekeurige ochtend, zo rond 11.00 uur, gaf ik mijn
oren voor de aardigheid eens goed de kost. Deze kregen rond die tijd het volgende te verwerken:
een zanger met een akoestisch gitaar die een monotoon, jammerlijk lied
eindeloos vanaf een balkonnetje te beste gaf. Hij kreeg er geen genoeg van. Ik al
snel. Een canzone van Eros Ramazotti vanuit een transistorradio
bij de buren, zijn wat schorre stem door zoete violen en stevig gitaarwerk
ondersteund. Een liedje van Caro Emerald waaronder
een irritante, computergestuurde, pompende beat. Het monotoon gekoer van twee Turkse
tortels. Een bromfiets die komt aanknetteren en waarvan
de berijder plots fors in de remmen knijpt. Een Arabisch aandoende aria vanuit
één-hoog. Rumoer van genoemde ambulante handel. Honden in eindeloze dialoog en hartverscheurend
gekrijs van een verstandelijk gehandicapt tienermeisje. Het ging vergezeld met veel
heen en weer gescheld. Je kent de taal nauwelijks, maar het wederzijds onbegrip,
dat kon je niet ontgaan. Haar geschreeuw en gegrom in hoge nood was tot diep in
de nacht schering en inslag. Het ging ons door merg en been. Voor de
straatbewoners bleek het dagelijkse kost.
Hoe gek en idioot het ook klinkt, psychiatrische
ziekenhuizen zijn in Italië bij wet verboden. Men kent er al sinds jaar en dag
de opvang en zorg binnen het eigen sociaal netwerk: mantelzorg, zoals we die in Nederland zo liefdevol noemen. We maakten vaak de smartelijke ontsporingen ervan mee.
De dag leek pril, maar deze was al vol op stoom. Dat was me
al snel duidelijk.
Misschien is het Italiaans wel de taal met de mooiste klank
en melodie. Maar op Sicilië hoor je er weinig van: men spreekt er een dialect
dat minder zingt dan het Italiaans, een dialect waarbij de klinkers worden kort
gehouden. Het Siciliaans is dan ook wat minder melodisch; het is verwant aan
het Grieks. Dat houdt er meer medeklinkers op na dan klinkers. De muziek gaat
er dan al gauw uit. Ook onderscheidt het eiland zich van de rest van Italië
door het feit dat de bewoners nogal eens blond en Noord-Europeaans ogen. Geen
mediterrane haakneuzen, maar Noord-Europese koppen. Het heeft een historische
verklaring. Sicilië ligt strategisch en prominent in de Middellandse Zee.
Europese vorstenhuizen als de Habsburgers,
de Bourbons en de Savoyes maakten er ooit de dienst uit. Dit
heeft zichtbaar typologische consequenties met zich meegebracht.
Terug naar Sicilië, het eiland waarop bierglazen, tampons en
aqua frizante op een doodnormale, door-de-weekse dag
niet meer in de plaatselijke winkels voorradig waren. De vraag er naar werd steevast
beantwoord met finished. Korte metten,
een antwoord dat bijvoorbeeld impliceerde dat vrouwen die het betrof, een en ander voortaan
maar anders moesten zien te klaren.
Heel iets anders.
We bezochten nogal eens het mooie, rustige zandstrand van Balestrate. Voor een paar euro beschikte
je over een harde plastic
strandstoel en over een royale parasol, waaraan een klein tafelblad was
bevestigd. Goedkoop gemak. Er was plek voor minstens 100 man, maar tijdens onze
aanwezigheid in juli, hield de belangstelling voor dit strandje door de week niet
over. Hooguit 20 badgasten. Italianen nemen het er pas in augustus van.
De gang van zaken was de volgende: je arriveert, je betaalt en
vervolgens word je een volstrekt willekeurige strandstoel toegewezen. Aanvankelijk
werden we steevast ter rechterzijde gepositioneerd, een plek waar je vanaf
15.00 uur continue op house en andere
pokkenherrie werd getrakteerd. Op alle dagen die zouden volgen gaven we het personeel,
waarmee we inmiddels al aardig vertrouwd waren geraakt, te kennen dat de andere kant
van het strand vanwege de betrekkelijke rust ons liever was. Desondanks
bleek dit nooit een vanzelfsprekendheid.
Rare mensen,
zullen die gasten gedacht hebben. Die gedachte bekroop ons ook.
Ondertussen sjokken Noord-Afrikaanse mannen dapper en
volhardend met complete, mobiele winkels op hun schouders heen en weer langs de
lange kustlijn. Met meedogenloze charme weten ze de meest onzinnige prullaria de
badgast aan de man te brengen: spiegeltjes, hoesjes voor een mobieltje,
kammetjes, vliegers, ballonnen, armbandjes, zonnebrillen, kettinkjes, oorbellen,
nep kleinood, broekriemen, petjes, schepjes en schopjes en zo veel meer.
Migranten
verrijken ons met gedoogde overbodigheid.
Naast werk van Jean-Paul
Franssens las ik op het strand La
Superba (2013) van Ilja Leonard Pfeiffer. Het boek fascineert. Het sleept je mee. Het is tragisch en komisch. Het is hard en gitzwart. Autobiografie en fictie gaan rakelings in elkaar over. Goed en wel genesteld in de gehuurde
strandstoel las ik schaamteloos en met verbijstering het schrijnende hoofdstuk Fatou Yo, een tragisch en ontluisterend relaas
van migranten die vanuit Noord-Afrika via de Italiaanse springplank Lampedusa Europa proberen te bereiken.
Geld, geluk, comfort, kommer en kwel.
Wat meer drijft de mens?
De Cosa Nostra heeft op Sicilië nog steeds een ongebreidelde macht. Bloedige afrekeningen en plein public, die vinden weliswaar nauwelijks
meer plaats, maar de economie van het eiland is nog steeds in vaste en ferme hand
van deze ongrijpbare organisatie. Driekwart van de middenstand en bedrijven
wordt afgeperst om een zeker percentage van haar omzet als pizzo aan
de mafia af te dragen.
Pizzo: er is geen Italiaanser woord dan dit. Juist vertaald: beschermingsgeld.
De mensen hebben er zo langzamerhand meer dan genoeg van, getuige het artikel dat ik in het weekblad Tempi van 3 juli 2013 aantrof:
Bij ons om de hoek bevond zich Il Punta, een buurtwinkeltje dat ons alles te bieden had. De baas bleek
aan de stoel bij zijn kassa vastgekleefd. Misschien was daartoe reden. Aanvankelijk
was hij een wat ontoegankelijke man, maar terloops brak toch het ijs. Iedere
morgen wanneer ik vroeg de winkel bezocht was hij in gezelschap van een in
keurig kostuum gestoken man, met altijd formulieren bij zich en een balpen die
het altijd deed. Ze bespraken een en ander bij zijn kassa, ze wisselden papieren en documenten uit en als laatste een beleefde groet.
Het dunkt me dat men binnen deze parallelle economie nogal
wat te verbergen heeft.
Van een mooie, rauwe Parmaham liet ik op zekere dag drie ons
afsnijden. Daarnaast kocht ik een paar stevige, rode tomaten. Het winkelmeisje verpakte
het met zorg in een transparant, plastic zakje. Prijsstickertje er op,
afrekenen en klaar. Na het afrekenen verpakte de baas mijn aankoop vervolgens in een overbodige, bruine papieren zak. ‘Dat hoeft niet’, gaf ik hem onbeholpen, maar vooral
duidelijk aan: alles was immers al mooi verpakt en bovendien had ik zelf een
tas bij me. Hij keek me aan, trok met een wijsvinger zijn onderste linker ooglid naar beneden, suggererend dat de mensen niet hoeven te weten wat ik
bij hem had kocht. Hoe klein de aankoop, aldus verpakt, verliet ik al de dagen die zouden volgen het winkeltje.
Aan een bezoek aan het dorp Corleone, daar konden we niet omheen. We huurden daartoe een Fiat Punto.
En daar reden we, slingerend door het charmante
heuvellandschap, gestoffeerd met olijfbomen, wuivende cypressen, dennen, citroenbomen, dorre
vlaktes, groene weilanden, een dorpje hier en wat huisjes daar.
Maar niets is
wat het lijkt: we rijden door een schuldig, duister landschap van wraak, dood
en verdriet, langs plekken waar gedurende decennia afrekeningen, moorden,
martelingen en bloedbaden plaatsvonden en langs dumpplaatsen van lijken van slachtoffers van de Cosa Nostra.
Goed en wel in Corleone bezochten
we het Centro Internazionale di
Documentazione sulla Mafia e Movimento antimafia. Het is een hele mond vol,
maar de vriendelijke, gedreven gids had ons dan ook veel te vertellen.
Men houdt zich bij dit CIDMA onder meer bezig met het digitaliseren van veel meters rechtszaken en nog veel meer meters dossier rond de mafia.
Ik trof er een bezige dame:
Het bezoek aan dit indringende museum bevestigde ons goed en helder dat de Cosa Nostra een gewetenloze, misdadige
onderwereld is. In producties als The
Godfather en The Sopranos wordt
deze vals geromantiseerd.
Achterdocht vermoedt de hand van de mafia bij het schrijven van de scripts ervan.
Sicilië verwart.
Het eiland intrigeert.