woensdag 29 juli 2015

Sala Borsa

Via email ontving ik een document dat ik graag had geprint. 

Ik verbleef in Bologna.

In de Sala Borsa, de van oorsprong financiële beurs aan de Piazza Maggiore, is tegenwoordig de Biblioteca del Comune di Bologna gevestigd. Hiervóór heeft het decennia gediend als basketbalhal. Het is een indrukwekkend, royaal en fraai gebouw waarvan de bouwelementen van de 16e tot en met de 21e eeuw zich eenvoudig en ongestoord lieten combineren tot hetgeen er nu voornaam staat.

Met de vraag ´Parla Inglese ?’ vervoegde ik me bij een willekeurige dame achter een van de talrijke balies.´A little´, antwoordde de bibliothecaresse. Het werd me al snel duidelijk dat ze met dit summiere antwoord zichzelf te veel prees. Ze nam me mee naar een andere balie die zich in een hoek van de rijk gedecoreerde hal bevond: wanneer men van internet gebruik wil maken, dan dient men zich hier te vervoegen.



De geüniformeerde, vriendelijke heer achter deze balie begon voortvarend met de formaliteiten: of ik me kon legitimeren. Vervolgens overhandigde hij me een vragenformulier waarop ik geacht werd allerlei, wat mij betreft, niet ter zake doende personalia in te vullen. Intussen informeerde de dame hem over de veronderstelde reden van mijn komst, welke ze met haar Engelstalige vaardigheden uit mijn verzoek meende te kunnen opmaken. 

Al gauw bleek dat de dame het Frans beter beheerste dan het Engels. Beter is betrekkelijk, maar de vaart kwam er snel in toen ik haar, nu in het Frans, nogmaals de reden van mijn komst uiteen had gezet. Ze vertaalde een en ander rap in het Italiaans, de enige taal waarover de geüniformeerde heer beschikte. Mijn verzoek werd hem aldus duidelijk. Maar hoe te handelen? Daartoe consulteerde hij twee collega’s uit een kantoortje achter hem. Gedrieën bogen ze zich over mijn identiteitskaart, die als een verdacht iets centraal op het bureaublad lag. Men besprak een en ander onderling. Het Nederlands kent hiervoor het samenzweerderige werkwoord smoezen.

Hoe dan ook, de kogel was snel door de kerk. De man in uniform griste een smal strookje papier van een stapeltje, legde het in de lengte deels over de rand van het tafelblad, vouwde het, streek een keer heen en een keer weer en scheurde er een klein stukje van af. Hierop kalligrafeerde hij het getal 27896 en overhandigde me dit als een document waar ik zorgvuldig mee diende om te springen.

De hulpvaardige bibliothecaresse escorteerde me vervolgens naar de afdeling waar het mij om te doen was. Daartoe staken we de hal diagonaal over, namen de trap naar de eerste etage om daar te worden ontvangen door drie functionarissen. Deze zaten wat onderuitgezakt achter een klein rond bureau. Kennelijk even niets omhanden. In tegenstelling tot hun collega’s beneden waren ze gekleed in vrije-tijds-kleding: sportieve polo’s in rood, groen en blauw op nette jeans. De heer in het rood, ontegenzeggelijk van Afrikaanse komaf, sprak Frans, sabbelde op een roze lolly en ontfermde zich over mij. De man in het groen bleek zijn assistent.

Ze gingen me voor naar een van de vele pc’s die in de volle breedte van de ruimte stonden opgesteld. Een IBM uit de jaren ’90, met daarop zowaar Windows 8, werd me ter beschikking gesteld. Daar kon ik mee uit de voeten.

Ik ging er voor zitten. Beide mannen ook, de een links en de ander rechts van mij. Het inloggen vereiste drie verschillende toegangscodes.  De heer in het rood toetste een algemeen wachtwoord in, de ander daarop een ander. Toen was het mijn beurt. 



Toen ik mijn gmail-account had geopend met bovenstaande code schoven beiden wat dichter op naar het beeldscherm. Voortvarend op zoek naar de documenten waar het mij om ging, tikte ik de naam van de afzender in de zoekbalk. Onmiddellijk wees de man met de lolly mij erop dat de balk daaronder de geëigende was. Bij zoveel  indiscretie, impertinentie en intimidatie besloot ik onmiddellijk de heren te negeren en mijn documenten elders te laten printen.

Inmiddels patrouilleren, zoals de laatste tijd gebruikelijk blijkt, twee soldaten in camouflerend gevechtstenue, met UZI in de aanslag, aan de zuidoost zijde van de Piazza Maggiore . De Jeep is hun compound.


Tegenover hen, ongeveer 300 meter aan de zuidwestelijke kant van dit plein staat permanent een busje met een gewapende eenheid van de Polizia. Voorts wordt de entree van de tussen beide gelegen Basilica di San Petronia voortdurend bewaakt door twee politieagenten. Gepakt en gezakt.

Merkwaardig, verwarrend en verontrustend: het is voor de vakantieganger allemaal zo onwelkom. Misschien tegen beter in ervaart deze een en ander dan ook het liefst als lokale folklore.






donderdag 16 juli 2015

Van Rijn

Het was een unieke verzameling van maar liefst 106 werken van Rembrandt die het Rijks Museum onlangs uit dertig collecties exposeerde.  Misschien was het wel iets teveel van het goede. Rembrandt (1606-1669) zelf zou waarschijnlijk verbluft en overrompeld zijn geweest bij de presentatie van deze overdaad aan werken uit de laatste twintig jaar van zijn leven, tragische jaren van ellende en treurig verdriet, persoonlijk faillissement, het overlijden van zijn geliefde Hendrikje Stoffels en de dood van zijn enige zoon Titus.

Late Rembrandt.

Zo veel mogelijk Rembrandts uit zijn laatste jaren tezelfdertijd in één expositie presenteren, dat is uniek. De Staalmeesters is mijn favoriet.



Staalmeesters waren de gekozen leden van de keuringscommissie van het Amsterdamse Lakengilde. Zij beoordeelden de kwaliteit van de door de Verenigde Oostelijke Compagnie te verschepen gekleurde lakens. Van Rijn koos hierbij voor een opmerkelijk perspectief: hij zit aanzienlijk lager dan zijn geportretteerden. Op tafel zien we dan ook maar een stukje van het kloeke boek waarin de kwaliteitsnormen van het Lakengilde staan omschreven. Met een deskundige toetsing als deze hielden de Nederlanden hun internationale handel kwalitatief op scherp. Controle levert sterk werk.

De drie afzonderlijk voorstudies voor de De Staalmeesters verbazen: daar lagen ze, in een glazen vitrine, de wat vergeelde potloodschetsjes van Rembrandt aan de hand waarvan hij dit meesterwerk schilderde. Bijzonder dat er iemand was die deze schetsjes interessant genoeg vond om te bewaren. Misschien was het de schilder zelf.

Het uiteindelijke resultaat boeit. Misschien is het wel het mooiste doek uit de magistrale, Nederlandse Gouden Eeuw. 

De heren poseren, avant la lettre, voor een fotograaf. Ze zitten klaar voor het groepsportret. De tweede heer van links, met gesoigneerd grijs sikje, dat we tegenwoordig vooral kennen van bikers en van de wat alternatieve zestigers kijkt wat dwingend en streng naar Van Rijn:

‘Wacht, ik zoek een betere plek!’

Van Rijn negeert zijn verzoek en schildert De Staalmeesters juist op het moment waarop bedoelde man zijn draai nog niet gevonden heeft. Daarmee voegt hij dynamiek, samenzwering en geheimzinnigheid toe aan dit verder kalm en braaf tafereel. 

Wanneer iets schaars is, dan is de vraag ernaar groot. Het is een simpele economische wetmatigheid, geformuleerd in de Eerste Wet van Gossen, de wet van het afnemend grensnut (1854). Het overdonderend commercieel succes van deze expositie bevestigt de juistheid er van.De credits voor de marketing gelden de directeur van het Rijks Museum, Wim Pijbes.

Veendam.

Het was een kostbaar project. Het omvangrijk transport vice versa, de summiere, maar knappe rondleiding op een vernuftig opvouwbaar A-4 in de meest uiteenlopende talen, de verzorgde catalogus plus publiciteit en verzekering: de kosten waren er naar. Terloops de vraag wat je met een deugdelijke, allesdekkende verzekering opschiet wanneer het Rijks in de hens vliegt en daarbij de complete collectie van Late Rembrandt in vlammen opgaat. Geld is dan van generlei waarde. Slechts afbeeldingen van het verloren werk zullen resteren om te koesteren wat er was.

Het toegangsbewijs kocht ik on line. Het bleek een juist besluit. Bij aankomst trof ik vanaf het Museumplein tot de entree een lange rij belangstellenden zonder ticket in de stromende regen. Eenmaal binnen werd deze rij tot aan de kassa’s in tweeën geknipt: de ene ging naar links, de andere naar rechts. De aanvankelijke file bleek aanzienlijk langer dan dat die aanvankelijk leek.

Mijn entreebewijs werd gescand en ik kon vervolgens ongehinderd aan de slag. Het was nogal vroeg. Best vaak had ik dan ook even een Rembrandt voor mezelf. Maar na een uur bleek dit luxe. Het bracht me even op de gedachte dat je deze expositie misschien beter zou kunnen beginnen bij het einde ervan. Dan loop je tegen de stroom in en je treft steeds minder mensen op je pad. Dat heeft zo zijn voordelen.

Via de mail kreeg je een bevestiging van je komst plus de tijd waarbinnen je voor de expositie was ingeroosterd. In mijn geval die woensdag van 13.00 uur tot 15.00 uur. Feitelijk betekende dit dat je voor de 106 geëxposeerde werken 120 minuten werd gegund. Goed beschouwd 1.13 minuut per werk. Ik geef het je te doen.

Op de ingeplande bezoektijden werd niet gecontroleerd. Hoe pak je zoiets ook praktisch aan? De mensen konden dan ook ongehinderd langer blijven kijken. Gevolg was dat er minder bezoekers het pand verlieten dan dat er werden binnen gelaten. Al gauw konden de zalen de bezoekersaantallen dan ook niet meer aan. Ter illustratie een wat onscherpe foto die ik met mijn mobieltje schoot rond het Joods Bruidje.


Deze drukte werd me teveel en veel ging hinderen. Ook de toiletten kregen het flink te verduren.Veel mensen bij elkaar is voor veel mensen vaak te veel. Voor mij bijvoorbeeld. In deze situaties raak ik al snel geïrriteerd. Zelfs het minimale fysiek contact met een ander kan ik dan niet velen.

De overdaad aan schilderijen, tekeningen en etsen maakten de zalen kleiner dan dat ze feitelijk zijn. Op veel werk komt immers veel volk op af. De mensen eigenden zich daarbij vaak hinderlijk een doek toe om dit secuur te fotograferen. Ook het maken van een selfie voor een Rembrandt was schering en inslag.Met ongepaste beleefdheid tolereerde ik dit aanvankelijk, maar al snel ging deze idioterie mij irriteren. Uiteindelijk hield ik dan ook geen enkele rekening meer met dit soort egocentrisme.

Kijk en ruik waar het hier om te doen is: de verf, de lak, de afmetingen, de lijst, naar clair en naar obscure en bemerk wat je thuis in de naslagwerken of op internet vooral niet aantreft. De informatie die de papieren gids te bieden had bleek voor veel bezoekers te summier. Men verkoos dan ook volop de op beide oren vastgeklemde medioatour. Omdat deze zo veel meer info verschaft dan de papieren catalogus al doet, leidt deze tot opstopping bij bepaalde werken. Ook de Rijks Museum-app draagt hier aan bij. 

Overdaad schaadt.

Maar goed. Uiteindelijk verliet ik die namiddag verrijkt het Rijks. En nog steeds stond er een lange rij mensen, drijfnat en dapper in de regen. Hen wachtte veel moois.

Terloops vroeg me ik ernstig af wat natte, klamme kleding eeuwenoude olieverf en dito houten lijsten doet.